Dutch edit

Pronunciation edit

  • (file)

Participle edit

aandrijvend

  1. present participle of aandrijven

Declension edit

Inflection of aandrijvend
uninflected aandrijvend
inflected aandrijvende
positive
predicative/adverbial aandrijvend
aandrijvende
indefinite m./f. sing. aandrijvende
n. sing. aandrijvend
plural aandrijvende
definite aandrijvende
partitive aandrijvends