achterruit
See also: achteruit
Dutch edit
Etymology edit
From achter (“rear-, back”) + ruit (“window”).
Pronunciation edit
Noun edit
achterruit m (plural achterruiten, diminutive achterruitje n)
- rear window (of a car) [from early 20th c.]
- 1906 April 4, “De vervolgde koning van Engeland”, in Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië, part 3, page 2:
- Koning Edward keert zich om, en volgt, door de achterruit, de phasen van deze achtervolging.
- King Edward turns around, and follows, through the rear window, the phases of this pursuit.