eeuw
Dutch edit
Etymology edit
From Middle Dutch êwe, from Old Dutch ēwa, from Proto-West Germanic *aiw, from Proto-Germanic *aiwaz, from Proto-Indo-European *h₂eyu- (“vital force”).
Pronunciation edit
Noun edit
eeuw f (plural eeuwen, diminutive eeuwtje n)
- A century, 100 years.
- Synonym: jaarhonderd
- De kathedraal is al meer dan twee eeuwen oud.
- The cathedral is over two centuries old.
- In de geschiedenis van de mensheid zijn er eeuwen van vooruitgang geweest.
- In the history of mankind, there have been centuries of progress.
- (by extension) many years, a very long time; far too long, (an) eternity
- Het duurde eeuwen voordat het eten eindelijk klaar was.
- It took ages for the food to finally be ready.
- Het voelde alsof ik een eeuw moest wachten voordat ze terugkwam.
- It felt like I had to wait an eternity before she returned.
- Wacht alsjeblieft niet eeuwen met het nemen van een beslissing.
- Please don't wait forever to make a decision.
- De trein lijkt altijd te komen wanneer je denkt dat het nog eeuwen zal duren.
- The train always seems to arrive when you think it will still be ages away.
Derived terms edit
Related terms edit
Descendants edit
- Afrikaans: eeu
References edit
- van Veen, P.A.F., van der Sijs, Nicoline (1997) Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden (in Dutch), Utrecht, Antwerpen: Van Dale Lexicografie, →ISBN