Dutch

edit

Etymology

edit

Compound of melkboer (milkman) +‎ -en- +‎ hond (dog). Apparently postdating and likely influenced by melkboerenhondenhaar.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˌmɛlk.buː.rə(n)ˈɦɔnt/
  • Hyphenation: melk‧boe‧ren‧hond

Noun

edit

melkboerenhond m (plural melkboerenhonden)

  1. A milkman's or milkwoman's dog. [from late 1880s]
    • 1888 June 11, Babi, "Rotterdamsche penschetsen. Rotterdamsche Zindelijkheid", Rotterdamsch Nieuwsblad (part 1), Vol. 11, No. 3141, page 1.
      Een ongeloofelijk aantal melkboerenhonden, zoowel op de schuiten als onder de wagens, maken een leven, en blaffen, dat hooren en zien vergaan, []
      (please add an English translation of this quotation)

Derived terms

edit