Dutch edit

Pronunciation edit

  • (file)

Participle edit

opmerkend

  1. present participle of opmerken

Declension edit

Inflection of opmerkend
uninflected opmerkend
inflected opmerkende
positive
predicative/adverbial opmerkend
opmerkende
indefinite m./f. sing. opmerkende
n. sing. opmerkend
plural opmerkende
definite opmerkende
partitive opmerkends