sneeuwstorm
Dutch edit
Etymology edit
From sneeuw (“snow”) + storm (“storm”).
Pronunciation edit
Audio (file)
Noun edit
sneeuwstorm m (plural sneeuwstormen, diminutive sneeuwstormpje n)
- snowstorm
- De sneeuwstorm bedekte de stad in een dikke laag sneeuw. ― The snowstorm covered the city in a thick blanket of snow.
- Reizen tijdens een sneeuwstorm kan gevaarlijk zijn. ― Traveling during a snowstorm can be dangerous.
- Het sneeuwstormpje was onverwacht voor deze tijd van het jaar. ― The brief snowstorm was unexpected for this time of the year.