Dutch edit

Pronunciation edit

  • (file)
  • Rhymes: -aːst

Adjective edit

verbaasd (comparative verbaasder, superlative meest verbaasd or verbaasdst)

  1. astonished, surprised
    Wees niet verbaasd dat ik zei dat jullie allemaal opnieuw geboren moeten worden.[1] — Be not surprised that I say that you must be altogether born again.

Inflection edit

Inflection of verbaasd
uninflected verbaasd
inflected verbaasde
comparative verbaasder
positive comparative superlative
predicative/adverbial verbaasd verbaasder het verbaasdst
het verbaasdste
indefinite m./f. sing. verbaasde verbaasdere verbaasdste
n. sing. verbaasd verbaasder verbaasdste
plural verbaasde verbaasdere verbaasdste
definite verbaasde verbaasdere verbaasdste
partitive verbaasds verbaasders

Participle edit

verbaasd

  1. past participle of verbazen

Inflection edit

Inflection of verbaasd
uninflected verbaasd
inflected verbaasde
positive
predicative/adverbial verbaasd
indefinite m./f. sing. verbaasde
n. sing. verbaasd
plural verbaasde
definite verbaasde
partitive verbaasds