Dutch edit

Pronunciation edit

  • (file)

Participle edit

verwijtend

  1. present participle of verwijten

Declension edit

Inflection of verwijtend
uninflected verwijtend
inflected verwijtende
positive
predicative/adverbial verwijtend
verwijtende
indefinite m./f. sing. verwijtende
n. sing. verwijtend
plural verwijtende
definite verwijtende
partitive verwijtends