Dutch edit

Pronunciation edit

  • (file)

Verb edit

verzwonden

  1. inflection of verzwinden:
    1. plural past indicative
    2. (dated or formal) plural past subjunctive

Participle edit

verzwonden

  1. past participle of verzwinden

Declension edit

Inflection of verzwonden
uninflected verzwonden
inflected verzwonden
positive
predicative/adverbial verzwonden
indefinite m./f. sing. verzwonden
n. sing. verzwonden
plural verzwonden
definite verzwonden
partitive verzwondens

Anagrams edit