Dutch edit

Participle edit

voorgebereid

  1. past participle of voorbereiden

Declension edit

Inflection of voorgebereid
uninflected voorgebereid
inflected voorgebereide
positive
predicative/adverbial voorgebereid
indefinite m./f. sing. voorgebereide
n. sing. voorgebereid
plural voorgebereide
definite voorgebereide
partitive voorgebereids