Dutch edit

Etymology edit

From Middle Dutch werderen. Equivalent to waarde (value, worth) +‎ -eren.

Pronunciation edit

  • IPA(key): /ˌʋaːrˈdeː.rə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: waar‧de‧ren
  • Rhymes: -eːrən

Verb edit

waarderen

  1. to appreciate, to value
    Ik waardeer haar gezang zeer, het houdt wilde dieren op afstand.
    I value her singing highly, it keeps wild animals at bay.
    Ik waardeer je hulp bij het verhuizen van mijn spullen.
    I appreciate your help in moving my belongings.
    We waarderen de inspanningen van onze werknemers om dit project op tijd af te ronden.
    We value the efforts of our employees in completing this project on time.
  2. to estimate the value of, to appraise
    Synonym: taxeren
    De juwelier zal de diamanten ring waarderen om te bepalen hoeveel hij waard is.
    The jeweler will appraise the diamond ring to determine its value.
    Het is belangrijk om de waarde van je eigendommen te waarderen voor verzekeringen.
    It's important to estimate the value of your belongings for insurance purposes.

Inflection edit

Inflection of waarderen (weak)
infinitive waarderen
past singular waardeerde
past participle gewaardeerd
infinitive waarderen
gerund waarderen n
present tense past tense
1st person singular waardeer waardeerde
2nd person sing. (jij) waardeert waardeerde
2nd person sing. (u) waardeert waardeerde
2nd person sing. (gij) waardeert waardeerde
3rd person singular waardeert waardeerde
plural waarderen waardeerden
subjunctive sing.1 waardere waardeerde
subjunctive plur.1 waarderen waardeerden
imperative sing. waardeer
imperative plur.1 waardeert
participles waarderend gewaardeerd
1) Archaic.

Synonyms edit

Derived terms edit

Descendants edit

  • Afrikaans: waardeer