waarderen
Dutch edit
Etymology edit
From Middle Dutch werderen. Equivalent to waarde (“value, worth”) + -eren.
Pronunciation edit
Verb edit
waarderen
- to appreciate, to value
- Ik waardeer haar gezang zeer, het houdt wilde dieren op afstand.
- I value her singing highly, it keeps wild animals at bay.
- Ik waardeer je hulp bij het verhuizen van mijn spullen.
- I appreciate your help in moving my belongings.
- We waarderen de inspanningen van onze werknemers om dit project op tijd af te ronden.
- We value the efforts of our employees in completing this project on time.
- to estimate the value of, to appraise
- Synonym: taxeren
- De juwelier zal de diamanten ring waarderen om te bepalen hoeveel hij waard is.
- The jeweler will appraise the diamond ring to determine its value.
- Het is belangrijk om de waarde van je eigendommen te waarderen voor verzekeringen.
- It's important to estimate the value of your belongings for insurance purposes.
Inflection edit
Inflection of waarderen (weak) | ||||
---|---|---|---|---|
infinitive | waarderen | |||
past singular | waardeerde | |||
past participle | gewaardeerd | |||
infinitive | waarderen | |||
gerund | waarderen n | |||
present tense | past tense | |||
1st person singular | waardeer | waardeerde | ||
2nd person sing. (jij) | waardeert | waardeerde | ||
2nd person sing. (u) | waardeert | waardeerde | ||
2nd person sing. (gij) | waardeert | waardeerde | ||
3rd person singular | waardeert | waardeerde | ||
plural | waarderen | waardeerden | ||
subjunctive sing.1 | waardere | waardeerde | ||
subjunctive plur.1 | waarderen | waardeerden | ||
imperative sing. | waardeer | |||
imperative plur.1 | waardeert | |||
participles | waarderend | gewaardeerd | ||
1) Archaic. |
Synonyms edit
Derived terms edit
Descendants edit
- Afrikaans: waardeer