zuivel
Dutch edit
Etymology edit
From Middle Dutch suvel, from Old Dutch *sūval (“food eaten with bread”), from Proto-West Germanic *sufl, from Proto-Germanic *suflą (“entremets, viands”), from Proto-Indo-European *sew-.
Cognate with Old Saxon sūval, Middle Low German sûvel (“dairy products”), Old Frisian sūval, Saterland Frisian süfel, West Frisian suvel, Old English sufol (“sowl”), Middle English suvel, English sowl, Old High German suvil, sufili, sufila, Old Norse sufl, Danish sul, Norwegian Bokmål suvl, Swedish sovel.
Pronunciation edit
Noun edit
zuivel m (plural zuivels, diminutive zuiveltje n)
Derived terms edit
- boerderijzuivel
- zuivelaar
- zuiveladviseur
- zuivelafdeling
- zuivelbedrijf
- zuivelbereider
- zuivelbereiding
- zuivelconcern
- zuivelcongres
- zuiveldeskundige
- zuivelexport
- zuivelfabriek
- zuivelgebied
- zuivelindustrie
- zuivelinspecteur
- zuivelmarkt
- zuivelonderneming
- zuivelopbrengst
- zuivelpolitiek
- zuivelprijs
- zuivelproducent
- zuivelproduct
- zuivelproductie
- zuivelreus