dekbed
Dutch edit
Etymology edit
Pronunciation edit
Noun edit
dekbed n (plural dekbedden, diminutive dekbedje n)
- duvet
- Ik heb een nieuw dekbed gekocht voor de winter. ― I bought a new duvet for the winter.
- Ze houdt van haar donzen dekbed omdat het zo warm is. ― She loves her feather duvet because it's so warm.
- Kan je een dekbed in de wasmachine wassen? ― Can you wash a duvet in the washing machine?
Derived terms edit
Descendants edit
- → West Frisian: dekbêd