Dutch edit

Etymology edit

het +‎ welk

Pronunciation edit

  • Hyphenation: het‧welk
  • Audio:(file)

Pronoun edit

hetwelk

  1. which (with neuter or phrasal antecedent)
    • 1888, Statenvertaling, Jongbloed edition, Genesis 3:1:
      De slang nu was listiger dan al het gedierte des velds, hetwelk de HEERE God gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: Is het ook, dat God gezegd heeft: Gijlieden zult niet eten van allen boom dezes hofs?
      (please add an English translation of this quotation)