Dutch edit

Pronunciation edit

  • (file)

Participle edit

aangeprezen

  1. past participle of aanprijzen

Declension edit

Inflection of aangeprezen
uninflected aangeprezen
inflected aangeprezen
positive
predicative/adverbial aangeprezen
indefinite m./f. sing. aangeprezen
n. sing. aangeprezen
plural aangeprezen
definite aangeprezen
partitive aangeprezens