Dutch

edit

Participle

edit

geproflecteerd

  1. past participle of proflecteren

Declension

edit
Declension of geproflecteerd
uninflected geproflecteerd
inflected geproflecteerde
positive
predicative/adverbial geproflecteerd
indefinite m./f. sing. geproflecteerde
n. sing. geproflecteerd
plural geproflecteerde
definite geproflecteerde
partitive geproflecteerds