plicht
Dutch edit
Alternative forms edit
- pligt (obsolete)
Etymology edit
From Middle Dutch plicht, from Old Dutch *pliht, from Proto-West Germanic *plihti.
Pronunciation edit
Noun edit
plicht f (plural plichten, diminutive plichtje n)
- duty, obligation
- Rechten en plichten. ― Rights and obligations.
- De plicht roept. ― Duty calls.
- Het is jouw plicht als burger om te stemmen. ― It is your duty as a citizen to vote.
- Ze voelde een diepe plicht om haar gemeenschap te helpen. ― She felt a deep obligation to help her community.
- Het naleven van de wetten is een plicht voor iedereen. ― Abiding by the laws is a duty for everyone.