Dutch edit

Etymology 1 edit

From the verb toekennen (to grant).

Pronunciation edit

  • (file)

Verb edit

toeken

  1. first-person singular dependent-clause present indicative of toekennen

Etymology 2 edit

From the noun toek (whack, blow).

Pronunciation edit

The pronunciation differs from the one in etymology 1. Here, the e in the second syllable is pronounced as a schwa.

Verb edit

toeken

  1. to whack someone
Inflection edit
Inflection of toeken (weak)
infinitive toeken
past singular toekte
past participle getoekt
infinitive toeken
gerund toeken n
present tense past tense
1st person singular toek toekte
2nd person sing. (jij) toekt toekte
2nd person sing. (u) toekt toekte
2nd person sing. (gij) toekt toekte
3rd person singular toekt toekte
plural toeken toekten
subjunctive sing.1 toeke toekte
subjunctive plur.1 toeken toekten
imperative sing. toek
imperative plur.1 toekt
participles toekend getoekt
1) Archaic.

Anagrams edit