vocaal
Dutch edit
Alternative forms edit
- vokaal (superseded)
Etymology edit
Borrowed from Latin vōcālis. The sense “outspoken” likely comes from English vocal.
Pronunciation edit
Noun edit
vocaal m (plural vocalen, diminutive vocaaltje n)
- (phonetics) a vowel
- Het Nederlands heeft twaalf vocalen, verdeeld over vijf klinkers en zeven tweeklanken.
- Dutch has twelve vowels, divided into five monophthongs and seven diphthongs.
- Bij het zingen is het belangrijk om de vocalen helder en zuiver uit te spreken.
- When singing, it's important to pronounce the vowels clearly and accurately.
- In de fonetiek bestuderen we de verschillende klanken, waaronder de vocalen en medeklinkers.
- In phonetics, we study the different sounds, including the vowels and consonants.
Synonyms edit
Derived terms edit
Descendants edit
Adjective edit
vocaal (comparative meer vocaal, superlative meest vocaal)
- vocal, pertaining to the voice
- (uncommon) vocal, outspoken, prone to use one's voice
- 2010 June 8, “Toch Flash-advertenties op iPhone en iPad”, in De Telegraaf:
- Hoewel Adobe nog steeds erg vocaal is over de voordelen van het Flash-platform, laat het bedrijf geen mogelijkheid liggen om toch op mobiele apparaten aanwezig te zijn.
- (please add an English translation of this quotation)
Descendants edit
Adverb edit
vocaal (comparative meer vocaal, superlative meest vocaal)