Dutch edit

Etymology edit

From zitten (to sit) +‎ vlees (meat, flesh). Probably originating in the phrase geen zitvlees hebben.

Pronunciation edit

  • IPA(key): /ˈzɪt.fleːs/
  • (file)
  • Hyphenation: zit‧vlees

Noun edit

zitvlees n (uncountable)

  1. (idiomatic) patience, dedication
    • 2014, Gilles Leroy, Nina Simone, Cossee, →ISBN, page 50:
      Ik, die ervan droomde me te settelen in een huis aan zee, rustig, in de zon, ik heb nu geen zitvlees, alsof geen enkele plek aan zee kan voldoen aan de paradijselijke voorstelling die ik me ervan maak.
      (please add an English translation of this quotation)
    • 2016, Natalie Koch, De erfenis van Richard Grenville, Singel Uitgeverijen, →ISBN, page 223:
      Nog lang nadat ze haar werk af had, gloeide haar hoofd met een rusteloze helderheid. Geen zitvlees om naar beneden te gaan en tv te kijken of een boek te lezen.
      (please add an English translation of this quotation)
    • 2018, Cara Hunter, Dicht bij huis, Prometheus, →ISBN, page 180:
      Reggie vond het altijd vreselijk om niets te doen. Hij had geen zitvlees.
      (please add an English translation of this quotation)
    • 2021, Martijn Katan, Geen makke schapen, Prometheus, →ISBN, page 19:
      Richard ging naar de handels-hbs (een soort vwo), maar op zijn zestiende ging hij van school af en zocht hij een baan; hij had geen zitvlees voor de schoolbanken.
      (please add an English translation of this quotation)
  2. (neologism) flesh on one's buttocks
    • 2020, Herman Stevens, Chateau Désir, Prometheus, →ISBN, page 105:
      Ze was uit Groningen vertrokken omdat ze geen zitvlees wilde. Alleen, je hoefde niet voor de spiegel te draaien om te zien dat je rond je veertigste er niet aan ontkwam.
      (please add an English translation of this quotation)

Related terms edit