zonneleen
Dutch edit
Etymology edit
Compound of zon (“the Sun”) + -e- + leen (“fief”).
Pronunciation edit
Noun edit
zonneleen n (plural zonnelenen, diminutive zonneleentje n)
Compound of zon (“the Sun”) + -e- + leen (“fief”).
zonneleen n (plural zonnelenen, diminutive zonneleentje n)