Dutch edit

Pronunciation edit

  • (file)

Participle edit

aansporend

  1. present participle of aansporen

Declension edit

Inflection of aansporend
uninflected aansporend
inflected aansporende
positive
predicative/adverbial aansporend
aansporende
indefinite m./f. sing. aansporende
n. sing. aansporend
plural aansporende
definite aansporende
partitive aansporends