Dutch edit

Pronunciation edit

  • (file)

Participle edit

bezoekend

  1. present participle of bezoeken

Declension edit

Inflection of bezoekend
uninflected bezoekend
inflected bezoekende
positive
predicative/adverbial bezoekend
bezoekende
indefinite m./f. sing. bezoekende
n. sing. bezoekend
plural bezoekende
definite bezoekende
partitive bezoekends