bloemperk
Dutch edit
Etymology edit
Pronunciation edit
Noun edit
bloemperk n (plural bloemperken, diminutive bloemperkje n)
- flower bed
- Het bloemperk voor het huis is prachtig in de lente. ― The flower bed in front of the house is beautiful in spring.
- We hebben nieuwe bloemen geplant in het bloemperk. ― We planted new flowers in the flower bed.
- Het bloemperk heeft regelmatig water nodig. ― The flower bed needs regular watering.