boerenzoon
Dutch edit
Etymology edit
Compound of boer (“farmer”) + -en- + zoon (“son”).
Pronunciation edit
Noun edit
boerenzoon m (plural boerenzonen or boerenzoons, diminutive boerenzoontje n)
Compound of boer (“farmer”) + -en- + zoon (“son”).
boerenzoon m (plural boerenzonen or boerenzoons, diminutive boerenzoontje n)