dansbaar

Dutch

Etymology

From dansen +‎ -baar.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˈdɑns.baːr/

• Audio

  (file)

• Hyphenation: dans‧baar

Adjective

dansbaar (comparative dansbaarder, superlative dansbaarst)

1. danceable

Inflection

Inflection of dansbaar
uninflected	dansbaar
inflected	dansbare
comparative	dansbaarder
		positive	comparative	superlative
predicative/adverbial		dansbaar	dansbaarder	het dansbaarst het dansbaarste
indefinite	m./f. sing.	dansbare	dansbaardere	dansbaarste
	n. sing.	dansbaar	dansbaarder	dansbaarste
	plural	dansbare	dansbaardere	dansbaarste
definite		dansbare	dansbaardere	dansbaarste
partitive		dansbaars	dansbaarders	—