Dutch edit

Pronunciation edit

  • (file)

Participle edit

geëxpandeerd

  1. past participle of expanderen

Declension edit

Inflection of geëxpandeerd
uninflected geëxpandeerd
inflected geëxpandeerde
positive
predicative/adverbial geëxpandeerd
indefinite m./f. sing. geëxpandeerde
n. sing. geëxpandeerd
plural geëxpandeerde
definite geëxpandeerde
partitive geëxpandeerds