Dutch edit

Pronunciation edit

  • (file)

Participle edit

gefêteerd

  1. past participle of fêteren

Declension edit

Declension of gefêteerd
uninflected gefêteerd
inflected gefêteerde
positive
predicative/adverbial gefêteerd
indefinite m./f. sing. gefêteerde
n. sing. gefêteerd
plural gefêteerde
definite gefêteerde
partitive gefêteerds