Dutch edit

Pronunciation edit

  • (file)

Participle edit

gespijbeld

  1. past participle of spijbelen

Declension edit

Inflection of gespijbeld
uninflected gespijbeld
inflected gespijbelde
positive
predicative/adverbial gespijbeld
indefinite m./f. sing. gespijbelde
n. sing. gespijbeld
plural gespijbelde
definite gespijbelde
partitive gespijbelds