Dutch

edit

Etymology

edit

From kennen (to know, be acquainted with) +‎ -lijk.

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Adjective

edit

kennelijk (comparative kennelijker, superlative kennelijkst)

  1. apparent

Declension

edit
Declension of kennelijk
uninflected kennelijk
inflected kennelijke
comparative kennelijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial kennelijk kennelijker het kennelijkst
het kennelijkste
indefinite m./f. sing. kennelijke kennelijkere kennelijkste
n. sing. kennelijk kennelijker kennelijkste
plural kennelijke kennelijkere kennelijkste
definite kennelijke kennelijkere kennelijkste
partitive kennelijks kennelijkers

Adverb

edit

kennelijk

  1. apparently