kookhok

Dutch

Etymology

From koken +‎ hok.

Pronunciation

• Audio

  (file)

• Hyphenation: kook‧hok

Noun

kookhok n (plural kookhokken, diminutive kookhokje n)

1. simple space for cooking purposes; cooking shed
   • “De Twentse Hooilanden - Musea”, in (Please provide the book title or journal name)‎^[1], 2009 January 16 (last accessed), archived from the original on 25 December 2008

     Op de deel vindt u nog het zogenaamde kookhok met een grote ketel, waarin het voer voor de beesten werd gekookt, terwijl de boer er ’s winters manden vlocht.

     In the barn you also find the so-called cooking shed with a large kettle in which the fodder for the animals was prepared and where the farmer used to weave baskets in winter.