Dutch

edit

Etymology

edit

From on- (un-) +‎ bespelen (to play) +‎ -baar (-able).

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈɔn.bəˌspeːl.baːr/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: on‧be‧speel‧baar

Adjective

edit

onbespeelbaar (comparative onbespeelbaarder, superlative onbespeelbaarst)

  1. unplayable

Inflection

edit
Declension of onbespeelbaar
uninflected onbespeelbaar
inflected onbespeelbare
comparative onbespeelbaarder
positive comparative superlative
predicative/adverbial onbespeelbaar onbespeelbaarder het onbespeelbaarst
het onbespeelbaarste
indefinite m./f. sing. onbespeelbare onbespeelbaardere onbespeelbaarste
n. sing. onbespeelbaar onbespeelbaarder onbespeelbaarste
plural onbespeelbare onbespeelbaardere onbespeelbaarste
definite onbespeelbare onbespeelbaardere onbespeelbaarste
partitive onbespeelbaars onbespeelbaarders