Dutch edit

Pronunciation edit

  • (file)

Verb edit

onttrokken

  1. inflection of onttrekken:
    1. plural past indicative
    2. (dated or formal) plural past subjunctive

Participle edit

onttrokken

  1. past participle of onttrekken

Declension edit

Inflection of onttrokken
uninflected onttrokken
inflected onttrokken
positive
predicative/adverbial onttrokken
indefinite m./f. sing. onttrokken
n. sing. onttrokken
plural onttrokken
definite onttrokken
partitive onttrokkens