Dutch edit

Pronunciation edit

  • IPA(key): /ˈaːŋɣəˌmɛrkt/
  • (file)
  • Hyphenation: aan‧ge‧merkt

Participle edit

aangemerkt

  1. past participle of aanmerken

Declension edit

Declension of aangemerkt
uninflected aangemerkt
inflected aangemerkte
positive
predicative/adverbial aangemerkt
indefinite m./f. sing. aangemerkte
n. sing. aangemerkt
plural aangemerkte
definite aangemerkte
partitive aangemerkts