Dutch edit

Etymology edit

From Middle Dutch binnenvallen. Equivalent to binnen +‎ vallen.

Pronunciation edit

  • IPA(key): /ˈbɪnə(n)vɑlə(n)/
  • (file)
  • Hyphenation: bin‧nen‧val‧len

Verb edit

binnenvallen

  1. (intransitive) to drop in (especially unannounced)
  2. (transitive) to invade
    Om zijn gezag meer prestige te geven viel hij Kastilië binnen.
    In order to give his authority more prestige, he invaded Castile.

Inflection edit

Inflection of binnenvallen (strong class 7, separable)
infinitive binnenvallen
past singular viel binnen
past participle binnengevallen
infinitive binnenvallen
gerund binnenvallen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular val binnen viel binnen binnenval binnenviel
2nd person sing. (jij) valt binnen viel binnen binnenvalt binnenviel
2nd person sing. (u) valt binnen viel binnen binnenvalt binnenviel
2nd person sing. (gij) valt binnen vielt binnen binnenvalt binnenvielt
3rd person singular valt binnen viel binnen binnenvalt binnenviel
plural vallen binnen vielen binnen binnenvallen binnenvielen
subjunctive sing.1 valle binnen viele binnen binnenvalle binnenviele
subjunctive plur.1 vallen binnen vielen binnen binnenvallen binnenvielen
imperative sing. val binnen
imperative plur.1 valt binnen
participles binnenvallend binnengevallen
1) Archaic.

Anagrams edit