Dutch edit

Etymology edit

From Middle Dutch verwerden, from Old Dutch *farwerthan, from Proto-Germanic *frawerþaną (to perish, come to ruin), equivalent to ver- +‎ worden. Cognate with English forworth.

Pronunciation edit

  • (file)
  • Rhymes: -ɔrdən

Verb edit

verworden

  1. to become corrupt
  2. to degenerate

Usage notes edit

Inflection edit

Inflection of verworden (strong class 3, prefixed)
infinitive verworden
past singular verwerd
past participle verworden
infinitive verworden
gerund verworden n
present tense past tense
1st person singular verword verwerd
2nd person sing. (jij) verwordt verwerd
2nd person sing. (u) verwordt verwerd
2nd person sing. (gij) verwordt verwerdt
3rd person singular verwordt verwerd
plural verworden verwerden
subjunctive sing.1 verworde verwerde
subjunctive plur.1 verworden verwerden
imperative sing. verword
imperative plur.1 verwordt
participles verwordend verworden
1) Archaic.