Home
Random
Log in
Settings
Donations
About Wiktionary
Disclaimers
Search
watertrappelen
Language
Watch
Edit
Contents
1
Dutch
1.1
Alternative forms
1.2
Etymology
1.3
Pronunciation
1.4
Verb
1.4.1
Inflection
Dutch
edit
Alternative forms
edit
watertrappen
Etymology
edit
water
(
“
water
”
)
+
trappelen
Pronunciation
edit
Audio
(
file
)
Verb
edit
watertrappelen
to
tread water
Inflection
edit
Conjugation of
watertrappelen
(weak, separable)
infinitive
watertrappelen
past
singular
trappelde water
past
participle
watergetrappeld
infinitive
watertrappelen
gerund
watertrappelen
n
main clause
subordinate clause
present tense
past tense
present tense
past tense
1st person
singular
trappel water
trappelde water
watertrappel
watertrappelde
2nd person
sing.
(
jij
)
trappelt water
trappelde water
watertrappelt
watertrappelde
2nd person
sing.
(
u
)
trappelt water
trappelde water
watertrappelt
watertrappelde
2nd person
sing.
(
gij
)
trappelt water
trappelde water
watertrappelt
watertrappelde
3rd person
singular
trappelt water
trappelde water
watertrappelt
watertrappelde
plural
trappelen water
trappelden water
watertrappelen
watertrappelden
subjunctive
sing.
1
trappele water
trappelde water
watertrappele
watertrappelde
subjunctive
plur.
1
trappelen water
trappelden water
watertrappelen
watertrappelden
imperative
sing.
trappel water
imperative
plur.
1
trappelt water
participles
watertrappelend
watergetrappeld
1)
Archaic
.