adeldom
Dutch edit
Etymology edit
Pronunciation edit
Noun edit
adeldom m (uncountable)
- nobility
- Zijn adeldom werd erkend door de koning. ― His nobility was recognized by the king.
- De adeldom bracht zowel privileges als verantwoordelijkheden met zich mee. ― The nobility came with both privileges and responsibilities.
- Velen streven naar adeldom en de eer die het met zich meebrengt. ― Many aspire to nobility and the honor it carries.