belastingbetaler
Afrikaans edit
Etymology edit
From Dutch belastingbetaler. Equivalent to belasting (“tax”) + betaler (“payer”).
Pronunciation edit
Audio (file)
Noun edit
belastingbetaler (plural belastingbetalers)
Dutch edit
Etymology edit
Compound of belasting + betaler.
Pronunciation edit
Noun edit
belastingbetaler m (plural belastingbetalers)
- taxpayer [from 19th c.]
- De belastingbetaler zal deze kosten uiteindelijk dragen. ― The taxpayer will ultimately bear these costs.
- Als belastingbetaler heb ik het recht om te weten waar mijn geld naartoe gaat. ― As a taxpayer, I have the right to know where my money is going.
- De overheid moet verantwoordelijkheid tonen tegenover de belastingbetalers. ― The government should show accountability to the taxpayers.
Descendants edit
- Afrikaans: belastingbetaler