oppositieleider

Dutch

Etymology

From oppositie (“opposition”) +‎ leider (“leader”).

Pronunciation

• Audio

  (file)

• Hyphenation: op‧po‧si‧tie‧lei‧der

Noun

oppositieleider m (plural oppositieleiders, diminutive oppositieleidertje n, feminine oppositieleidster)

1. leader of the opposition

   De oppositieleider bekritiseerde het regeringsbeleid tijdens het debat.

   The leader of the opposition criticized the government's policies during the debate.

   De oppositieleider sprak over alternatieve plannen tijdens zijn toespraak.

   The leader of the opposition discussed alternative plans during his speech.