verkoopster

Dutch

Etymology

From verkopen (“to sell”) +‎ -ster.

Pronunciation

• IPA^(key): /vərˈkoːp.stər/, /ˈvɛrˌkoːp.stər/

• Audio:

  (file)

• Hyphenation: ver‧koop‧ster

Noun

verkoopster f (plural verkoopsters, diminutive verkoopstertje n, masculine verkoper)

1. saleswoman, female seller

   De vriendelijke verkoopster hielp me bij het kiezen van een nieuwe jurk.

   The friendly saleswoman helped me choose a new dress.

   De verkopers en verkoopsters in de winkel zijn allemaal erg behulpzaam.

   The salesmen and saleswomen in the store are all very helpful.

   De enthousiaste verkoopster gaf me een goede deal op de schoenen.

   The enthusiastic female seller gave me a good deal on the shoes.