Dutch edit

Etymology edit

From Middle Dutch weselijc. Equivalent to wezen +‎ -lijk.

Pronunciation edit

  • IPA(key): /ˈʋeː.zə(n).lək/
  • (file)
  • Hyphenation: we‧zen‧lijk

Adjective edit

wezenlijk (comparative wezenlijker, superlative wezenlijkst)

  1. essential, fundamental
  2. real, existing

Inflection edit

Inflection of wezenlijk
uninflected wezenlijk
inflected wezenlijke
comparative wezenlijker
positive comparative superlative
predicative/adverbial wezenlijk wezenlijker het wezenlijkst
het wezenlijkste
indefinite m./f. sing. wezenlijke wezenlijkere wezenlijkste
n. sing. wezenlijk wezenlijker wezenlijkste
plural wezenlijke wezenlijkere wezenlijkste
definite wezenlijke wezenlijkere wezenlijkste
partitive wezenlijks wezenlijkers

Derived terms edit