aanvoerder
Dutch edit
Etymology edit
Pronunciation edit
Noun edit
aanvoerder m (plural aanvoerders, diminutive aanvoerdertje n, feminine aanvoerster)
- leader
- Feyenoord was de aanvoerder van de competitie. Waarschijnlijk zullen ze kampioen worden. ― Feyenoord was the leader of the competition. They will probably become champions.
- (sports) captain
- Jens Toornstra is de nieuwe aanvoerder van Feyenoord. ― Jens Toornstra is the new captain of Feyenoord.