Dutch edit

Etymology edit

From beun (attic) +‎ haas (hare), calque of Low German Böhnhase, from Middle Low German bönhase, originally meaning “cat”. Compare German Bönhase for more.

Pronunciation edit

  • IPA(key): /ˈbøːn.ɦaːs/
  • (file)
  • Hyphenation: beun‧haas

Noun edit

beunhaas m (plural beunhazen, diminutive beunhaasje n)

  1. (historical) tradesman or merchant, especially a tailor, who wasn't associated with a guild
    • 1843, C. A. den Tex, J. van Hall, Regtsgeleerd bijblad, volume V, 19:
      Deze negatieve stelling kon echter, volgens Pleiter, den aard der opgegevene hoedanigheden niet veranderen; terwijl voorts Pleiter den beklaagde qualificeerde, te zijn beunhaas, en wel beunhaas in zeezaken of voor de scheepvaart.
      (please add an English translation of this quotation)
    • 1853, De Navorscher, 109, quoting Bilderdijk, Geslachtlijst der Naamw., vol. I, 42.
      "(...) Een niet in het gild opgenomen snijdersgast, dien men op zolder aan 't werk zet, uit vrees, dat hy ontdekt en beboet mogt worden, is de eigenlijke beunhaas, waarvan de smadelijke benaming, uit Hamburg, tot ons is overgewaaid, en toegepast wordt op makelaars, die niet by openbaar gezag zijn toegelaten".
      (please add an English translation of this quotation)
  2. bungler, dilettante
    • 1998, Luk Bosman, Chico Detrez, Dirk Gombeir, Jongeren aanspreken op hun leer-kracht: over de praktijk van het zelfsturend leren in het onderwijs, section 9:
      Een beunhaas die zich durft af te vragen of het wel terecht is deze vragen te stellen.
      (please add an English translation of this quotation)
    1. (Netherlands) in particular, a dilettante who does untaxed paid manual work, or a professional who does it as an untaxed side job

Derived terms edit

Related terms edit