eenbrauw
Dutch
editEtymology
editEquivalent to een (“one, uni-”) + brauw (“brow”).
Pronunciation
editNoun
editeenbrauw f (plural eenbrauwen, diminutive eenbrauwtje n)
Equivalent to een (“one, uni-”) + brauw (“brow”).
eenbrauw f (plural eenbrauwen, diminutive eenbrauwtje n)