Dutch

edit

Etymology

edit

Compound of eier (egg) +‎ muts (tuque, cap). Probably coined during the First World War.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈɛi̯.ərˌmʏts/
  • Hyphenation: ei‧er‧muts

Noun

edit

eiermuts f (plural eiermutsen, diminutive eiermutsje n)

  1. (chiefly diminutive) egg cosy [from 1910s]
    • 1917, Martine Wittop Koning, Warmte bewaren. Besparing van gas en brandstof bij spijsbereiding, W. Hilarius Wzn. (publ.), page 21.
      Daar hebben we b.v. [] natuurlijk ook tea-cosies, eiermutsjes en eiermandjes, waar bij een papiervulling in de plaats kan komen voor de thans vrij wel onbereikbare kapok; []
      (please add an English translation of this quotation)