Dutch edit

Etymology edit

Compound of enkel (ankle) +‎ band (band).

Pronunciation edit

  • IPA(key): /ˈɛŋ.kəlˌbɑnt/
  • (file)
  • Hyphenation: en‧kel‧band

Noun edit

enkelband m (plural enkelbanden, diminutive enkelbandje n)

  1. anklet
    Ze droeg een mooie gouden enkelband tijdens het strandfeest.
    She wore a beautiful golden anklet during the beach party.
    Het meisje was blij met het zilveren enkelbandje dat ze als cadeau kreeg.
    The girl was happy with the silver anklet she received as a gift.
  2. ankle monitor (electronic tracking device fixed around the ankle)
    De politie besloot om de verdachte vrij te laten onder voorwaarde van het dragen van een enkelband.
    The police decided to release the suspect under the condition of wearing an ankle monitor.