Dutch edit

Etymology edit

Compound of geweer +‎ vuur.

Pronunciation edit

  • IPA(key): /ɣəˈʋeːrˌvyːr/
  • (file)
  • Hyphenation: ge‧weer‧vuur

Noun edit

geweervuur n (uncountable)

  1. gunfire
    We hoorden geweervuur in de verte.
    We heard gunfire in the distance.
    Het geweervuur hield de hele nacht aan.
    The gunfire lasted all night.
    Ze zochten dekking toen het geweervuur begon.
    They took cover when the gunfire started.