See also: Natie, nație, and nátiě

Dutch

edit

Etymology

edit

From Middle Dutch nacie, from Old French nacion, from Latin nātiō.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈnaː.(t)si/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: na‧tie
  • Rhymes: -aːtsi
  • Homophone: nazi (one pronunciation)

Noun

edit

natie f (plural naties or natiën, diminutive natietje n)

  1. nation
  2. (by extension, historical) early modern student society, organised by region or nation of origin
    • 1997, C.M. Ridderikhoff, "Het academisch leven in de Republiek. Een breuk met middeleeuwse tradities?", in Universitaire folklore en rituelen: Symposium van de vakgroep geschiedenis van de Universiteit Utrecht op 21 juni 1996, Utrechtse Historische Cahiers, 18, issue 1, 16.
      Zij waren namelijk afsplitsingen van een groter geheel, als het ware universitates binnen de universitas, volledig toegerust met alle insignia die bij een onafhankelijke vereniging behoorden: eigen voorzitters, pedellen, een fiscus, een zegel, en in één geval, de Germaanse natie aan de universiteit van Orléans, zelfs toegerust met een eigen bibliotheek.
      (please add an English translation of this quotation)
    • 2014, Benjamin B. Roberts, Seks, drugs en Rock 'n Roll in de Gouden Eeuw, AUP:
      Dit blijkt uit een geval in 1652, toen de Groningse student Karel Vijgh weigerde om lid van de Gelders-Overijsselse natie te worden.
      (please add an English translation of this quotation)

Derived terms

edit
edit

Descendants

edit
  • Afrikaans: nasie
  • Negerhollands: natie, naschie, naśi
  • Sranan Tongo: nâsi
  • West Frisian: naasje

Italian

edit

Adjective

edit

natie

  1. feminine plural of natio

Anagrams

edit