Dutch edit

Etymology edit

Compound of sabel (sable) +‎ dier (animal).

Pronunciation edit

  • IPA(key): /ˈsaː.bəlˌdiːr/
  • (file)
  • Hyphenation: sa‧bel‧dier

Noun edit

sabeldier n (plural sabeldieren, diminutive sabeldiertje n)

  1. sable, Martes zibellina
    • 1861, August Wilhelm Grube, Schetsen en tafereelen uit het leven der natuur en der menschen in de vijf werelddeelen, tr. from High German by A. W. van Campen, publ. by Van Druten & Bleeker, page 17.
      De noordelijke streken van Azië en Amerika zijn rijk aan sabeldieren, wier deugdzaamheid toeneemt naarmate zij meer oostwaarts gevangen worden.
      The northern regions of Asia and America abound in sables, whose quality increases along with how far to the east they are caught.
    Synonyms: sabel, sabelmarter